Biomechanica; Train je oog!

Gepubliceerd op 30 december 2024 om 11:19

Lang werd gedacht dat de buikspieren van een paard aan moeten spannen, dat de rug dan boller wordt en dat het paard op deze manier de ruiter kan dragen. Maar is dat wel zo? De waarheid ligt een stuk gecompliceerder. Wil je weten hoe? Lees dan vooral verder!

Het dragen van de rug

Lang is er gedacht dat er een spanboog mechanisme zou zijn in het paard;  als de buikspieren samentrekken zou de rug boller worden. Hoewel dat qua spierligging waar zou kunnen zijn, is de functie van de buikspieren in eerste instantie het ondersteunen van de organen en de ademhaling. Om de ruiter te dragen heeft het paard de kortere spieren nodig, die dichter bij het skelet liggen. De zogenoemde skeletspieren ofwel houdingsspieren.

Het paard heeft deze skeletspieren aan de bóvenkant van zijn ruggengraat nodig om de ruiter te kunnen dragen. Deze lopen vanaf de zijkant van de wervels naar de bovenkant van de wervels en/of naar het supraspinale ligament.

Maar, zul je zeggen; als deze spieren samentrekken, dan zal het paard zijn rug toch hol trekken? En daar heb je helemaal gelijk in!

Daarom is het belangrijk dat we aan de uiteindes een contragewicht creëren. Want als dit contra-gewicht zijn werk doet, dan keert de werking van de lange rugspieren om; ze zullen in plaats van de rug hol trekken (zonder contragewicht) de rug optillen en daarmee de ruiter gaan dragen!

We hebben zowel aan de voor- als aan de achterzijde een contragewicht; namelijk de hals en de achterhand. En hier komt de graad van africhting om de hoek kijken.

Afb.1 Een van de lange rugspieren; De Multifidus (bron: ABC of the Horse)

Het jonge paard

Een jong paard heeft nog weinig rug- en achterhand-bespiering opgebouwd en werkt nog vooral vanuit stuwkracht ipv draagkracht. Het is dus nog moeilijk voor het jonge paard om zijn volledige gewicht met de achterhand te dragen. Het is tevens moeilijk om de rugspieren al langdurig aan te spreken om zijn eigen gewicht én dat van de ruiter te dragen. We moeten dus op zoek naar een redelijk passieve manier voor het dragen van de ruiter en een manier waarbij de achterhand nog niet in volle kracht moet verzamelen. 

Afb. 2 Het supraspinale en nuchale ligament (Bron; Van ruiter... naar trainer!)

Onze enige optie voor contragewicht is dus de halsinstelling! Doordat het paard zijn hals laat vallen in voorwaarts neerwaartse richting ondersteunen het nuchale en supraspinale ligament het dragen van de rug.

Wat we willen is dat het paard zijn hals als het ware laat vallen. Je voelt dat het paard de verbinding naar je hand zoekt in een voorwaarts neerwaartse richting, zónder daarbij sterk of stug aan te voelen. De verbinding is aanwezig, maar leeft, is licht en is stabiel.     

Voorwaarts Neerwaarts

Afbeelding 3 geeft een mooi voorwaarts neerwaarts beeld. De ruiter zit een tikkeltje voorover maar wel fijn ontspannen. Er loopt een parabool door het hele lichaam met het hoogste punt mooi in het midden van het paard; de rug van het paard wordt op een passieve manier gedragen en het paard is in balans. Komt het hoogste punt verder naar voren te liggen dan is het paard teveel op de voorhand. Één van de redenen daarvoor kan zijn dat de hals te laag ingesteld wordt. In bovenstaand plaatje zijn de diagonalen van het naar voren grijpende boven-voorbeen en onder-achterbeen zijn gelijk. De lendenpartij bolt op. De staart wordt ontspannen gedragen passend bij de parabool. Het achterbeen grijpt voorbij de knie.

Afb.3a en 3b Voorwaarts neerwaarts

Rollkür

Afbeelding 4a laat veel krachtvertoon zien vanuit de ruiter. Deze helt naar achteren, trekt de armen en schouders op en naar zich toe en heeft overstrekte benen. De lendenen van het paard zijn hol in plaats van bol wat te zien is aan het deukje achter het zadel. Het bekken is verkeerd om gekanteld (o.a. te zien aan de holle lendenen en de omhoog stekende staart), waardoor het achterbeen niet ver naar voren kan grijpen en korte passen ontstaan. De diagonalen van voor- en achterbeen zijn nog redelijk kloppend, maar het paard maakt erg korte passen. Het geheel oogt geforceerd en oncomfortabel.

 

Afb. 4a en b Rollkür

De hals is erg rond gevraagd, de neus is ver achter de loodlijn. Het hoogste punt van de hals ligt niet bij de aanhechting hoofd/hals maar bij de 2e en 3e halswervel. De hals oogt erg kort in verhouding tot het middenstuk. Doordat de hals opgerold en ingekort wordt, wordt de overgang van de hals naar de romp (CTO Cervico Thoracale Overgang) omlaag gedrukt.

Het moge duidelijk zijn dat het paard in deze houding onmogelijk zijn rug kan dragen. Het supraspinale ligament is een peesachtig weefsel met maar zeer weinig rek. Doordat de hals zo ver opgerold wordt, wordt er van het ligament zoveel lengte verwacht aan de voorkant, dat er geen lengte meer over is om de achterhand onder te laten treden. Sterker nog; Het bekken wordt door het ligament omhoog en naar voren getrokken. Een zeer ongewenste situatie die erg schadelijk kan zijn voor het paard.

 Afb. 4c Het verkeerd afbuigen van de hals

Absolute oprichting

Afbeelding 5a lijkt op het eerste gezicht indrukwekkend maar niet helemaal comfortabel. De 1e halswervel is het hoogste punt, de neus van het paard is eruit. Echter aan het grote verschil in diagonaal van voor en achterbeen en de holle lendenpartij is te zien dat het om valse oprichting gaat. Het paard is met de hand omhoog geforceerd, heeft daardoor zijn middenstuk laten zakken en kan daardoor zijn voorbeen hoger optillen dan past bij de biomechanica van correct ruggebruik. Het bekken kantelt verkeerd om doordat de rug hol is, het achterbeen kan minder ver naar voren gebracht worden. Je focussen op 1e halswervel als hoogste punt is dus heel gevaarlijk want deze fout wordt vaak gemaakt zowel in de moderne als in de klassieke en academische dressuur!!!

Wat hier gebeurd is het volgende. Doordat het paard handmatig opgericht wordt (hetzij wel hetzij niet met een losse teugel) zoekt het paard niet meer voorwaarts neerwaarts vanuit zijn hals maar opwaarts. Hierdoor verlies je dus het oh zo belangrijke contragewicht aan de voorkant. De spanning op het ligament wordt dus weggenomen. Als de rugspieren nu in werking treden trekken ze de rug van het paard hol in plaats van bol. Een ongewenste situatie die wederom het paard kan schaden!

Afb.5a en b Absolute oprichting

Verbinding

Hoe weet je nu zeker dat het paard zijn rugspieren niet op de verkeerde manier gebruikt? De verbinding die jij als ruiter dan in je teugels voelt is in opwaartse richting. Tevens heb je vaak het gevoel dat je achterwaarts en neerwaarts of juist opwaarts in moet werken met je hand om je paard in positie te houden. Met lichtrijden val je terug in je zadel. Het tempo is te laag, de beweging in de benen en rug is meer neerwaarts dan opwaarts en instabiel. Deze positie en dit gevoel zijn dus ongewenst.

In onze training gaat we het paard steeds meer vragen om in balans te gaan bewegen. Het zwaartepunt ligt bij een jong paard vrij ver naar voren, maar zal bij een steeds verder opgeleid paard verder naar achteren komen te liggen als het paard meer en meer leert om zijn achterhand onder te brengen.

Afb. 6 Het verschil in balans naarmate de training vordert

Ondanks dat het hier een licht overbouwd paard betreft, is het verplaatsen van de balans naar achteren goed zichtbaar. In plaats van dat zowel het paardenlichaam als het ruiterlichaam naar voren hellen zoals in het eerste plaatje, gaan beiden op het tweede plaatje in balans en treedt het achterbeen duidelijk verder naar voren onder. Het dipje achter het zadel wordt steeds minder.

Relatieve Oprichting

In afbeelding 7a zien we een paard in relatieve oprichting. Hier is heel mooi de opwaartse parabool door het paardenlichaam te zien. De lendenen van het paard zijn licht opgebold, de staart hangt ontspannen af, het hoogste punt van de hals lijkt iets te ver naar achteren te liggen maar is vertekend door de kap van het barokke paard. Het paard zoekt mooi voorwaarts neerwaarts naar de hand, waarbij de teugels in het verlengde van de onderarm zijn en de bit-inwerking dus minimaal is. De diagonalen van voor- en achterbeen kloppen, de passen zijn mooi ruim. De ruiter zit mooi rechtop in balans en rijdt met een gevende hand. Het hele paardenlichaam is in harmonie en verbinding licht opgericht en uitgebalanceerd.

Afb. 7a en b Relatieve oprichting

Wat voor het verkrijgen van een relatieve oprichting super belangrijk is, is dat het paard ten alle tijden voorwaarts neerwaarts zoekt. Zie het als een ketting die met de nodige kronkels op de vloer ligt. Wil je deze kronkels (scheefheden) eruit halen, dan kun je twee dingen doen. Je kunt de kronkels stuk voor stuk eruit halen, maar je gaat het touwtje nooit recht krijgen, of je trekt het touwtje naar voren, naar achteren of aan twee zijdes naar buiten, waardoor het touwtje zichzelf recht trekt.

Je kunt dus wel oefeningen doen om je paard recht te richten, of om meer gewicht op de achterhand te brengen (de kronkels er stuk voor stuk uithalen), maar hoeveel waarde hebben deze als het paard niet voorwaarts neerwaarts denkt?

 

Wat is nu de optimale training?

Afb.8 Afwisseling tussen lang en laag en opwaarts, overal voorwaarts neerwaarts!

Het is ontzettend belangrijk om het paard zélf zijn lichaam te laten organiseren. Het heeft geen zin om hem vast te houden of juist helemaal los te laten, om hem het hele scala aan oefeningen te leren of ten alle tijden het stukje achter de oren als hoogste punt te houden, of om volledig te focussen op het onderbrengen van het achterbeen, als het simpele concept van voorwaarts neerwaarts, rechtuit en ontspannen in verbinding niet is bevestigd. Je bent dan bezig om kinkels uit de kabel te halen, maar zult nooit onvoorwaardelijke verbinding en connectie verkrijgen.

Voorwaarts neerwaarts is dus het advies. Op welke hoogte? Je paard laat je dit voelen in zijn aanleuning en in zijn beweging, een goede instructeur ziet het ook. Dat wilt niet zeggen dat je niet mag variëren. Nee juist graag! Maar zoek bij iedere instelling weer de juiste basisvoorwaarden, enkele daarvan zijn;

  • Rugspieren die afwisselend aan- en ontspannen
  • Een beweging die even ver van de grond af gaat als dat het paard omlaag beweegt
  • Een paard dat voorwaarts neerwaarts continu heel zachtjes gelijke verbinding blijft vragen
  • Een halsspier die tot aan de schouder opbolt
  • Passen die afgemaakt worden
  • Ruimte in de gangen met kloppende diagonalen
  • Een gedragen rug
  • Lichtrijden dat je gemakkelijk afgaat
  • Verbinding die gelijk is op 2 teugels
  • Gelijke lift onder beide zitbeenknobbels

Ride the wave!

Als alles correct gaat, voelt dat waanzinnig. Alsof je op een golf zit die je optilt en naar voren draagt. Krachtig, vloeiend, stromend, licht en in balans. 

Waarom? Op deze manier kan de thoracic sling zijn werk doen! Laten we even kijken naar de anatomie daarvan. Hiernaast zie je het verloop van de spieren van de thoracic sling. Ze lopen van de ribbenkast naar de voorbenen. Als ze aanspannen, liften ze de schoft. Maar daarvoor moet het paard wel lengte kunnen geven in zijn rug, met andere woorden voorwaarts neerwaarts denken met een ondertredend achterbeen.

Hoe je daar komt wordt bepaald door verschillende factoren, niveau van africhting, bouw van het paard, manier van bewegen, inwerking van de ruiter, trainingsdoel etc. Een goede instructeur kan individueel bepalen waar je begint en wat belangrijk is voor deze specifieke combinatie van factoren.

Afb 9. Thoracic sling

Wil je weten hoe je dat kunt voelen? En hoe je van daaruit weer verder kunt trainen? Naast een goede instructeur kan het boek ‘Van ruiter… naar trainer!’ je daar nog heel veel meer over vertellen!

 

Tekst: Leandra Theunissen ‘Van ruiter… naar trainer!’

Tekeningen: Belinda Francken-Becks ©